Onderwerpen in dit artikel:

Koemelkallergie (KMA) behoort tot de meest voorkomende voedselallergieën bij kinderen en tot 5% van alle kinderen heeft er last van.1 De meeste kinderen met KMA zijn op de basisschool over hun allergie heen gegroeid. Toch houdt een steeds groter wordende groep blijvende symptomen of ontwikkelt andere allergische aandoeningen in de loop van de tijd, ook wel bekend als de allergische mars.1-3
Door een effectieve dieetbehandeling van koemelkallergie en daarbij modulatie van de darmmicrobiota kan het immuunsysteem extra worden ondersteund voor een optimale gezondheid. 

In onderstaande video leggen we meer uit over het belang van een gezonde darmmicrobiota en wat hier van invloed is. Onder de video wordt dit nog eens duidelijk stapsgewijs uitgelegd. 

De rol van de darmmicrobiota bij de vroege ontwikkeling van het immuunsysteem

Tijdens de eerste 2 jaar na de geboorte ontwikkelt het immuunsysteem van een zuigeling zich volop. Een speciale rol is daarbij weggelegd voor de bacteriën in de darm. Bij de geboorte, zitten er nog weinig bacteriën in de darm. Dit is slechts van korte duur, want door allerlei invloeden van buitenaf krijgt de zuigeling bacteriën binnen. Gunstige bacteriën helpen op een natuurlijke manier bij de verdediging tegen ongewenste indringers zoals virussen en ziekmakende bacteriën.

Er zijn enkele factoren die een bewezen effect hebben op de populatie van darmbacteriën in deze fase.4-6

Figuur 1. Factoren van invloed op de ontwikkeling van de darmmicrobiota.

Het negatieve effect van bovenstaande factoren kan resulteren in dysbiose, een verstoring van de darmmicrobiota waardoor potentieel schadelijke bacteriën meer kans krijgen. Dysbiose kan ontstaan door7:

  • uitbreiding van potentieel pathogene bacteriën
  • veranderde in diversiteit van (gunstige) bacteriën
  • verlies van gunstige bacteriën
Figuur 2. Een schematische weergave van homeostase en dysbiose in de darm.

Maar liefst 70% van de immuuncellen bevindt zich in de darm8 en bekleedt hier een aantal belangrijke functies waaronder:

  • Bescherming tegen pathogene ziekteverwekkers
  • Het versterken van het immuunsysteem van het lichaam
  • een positieve bijdrage leveren aan het metabolisme.9

Een verstoring van de darmmicrobiota in het vroege leven wordt dan ook gerelateerd aan verschillende klinische aandoeningen zoals astma, metabool syndroom, cardiovasculaire ziekte en obesitas.10

Voedselallergie en de darmmicrobiota

Blootstelling aan allergenen vroeg in het leven beïnvloedt de ontwikkeling van allergeen-specifieke immuunresponsen11. Een voedselallergie ontstaat doordat het kind geen normale orale tolerantie opbouwt voor één of meer voedselallergenen. Bij blootstelling aan dit allergeen reageert het lichaam onnodig met een immuunreactie.

Kinderen met KMA vertonen een allergische reactie op eiwitten in koemelk. Onderzoek toont aan dat bij deze groep kinderen tevens de darmmicrobiota een afwijkende samenstelling heeft (dysbiose). Er zijn minder gunstige bacteriën zoals bifidobacteriën en lactobacillen aanwezig en juist meer ‘volwassen’ bacteriën van de clostridiagroep: Eubacterium rectale en Clostridium coccoides (ER/CC).12-15

Figuur 3. De darmmicrobiota van gezonde, borstgevoede zuigelingen in vergelijking met dat van kinderen met koemelkallergie.

Moedermelk bevat natuurlijke pre- en probiotica

De basis van voedingsadviezen bij zuigelingen met KMA is het vermijden van koemelk en op koemelkeiwit gebaseerde flesvoeding. Borstvoeding is de gouden standaard, óók in geval van koemelkallergie, met daarbij het advies voor de moeder om een koemelkvrij dieet te volgen.

Moedermelk bevat een verscheidenheid aan componenten die goed zijn voor de gezondheid16,17, zoals prebiotische vezels (‘human milk oligosaccharides’ (HMOs)) en gunstige bacteriën (probiotica).
Deze stimuleren de groei van specifieke bacteriën in de darm zoals bifidobacteriën en dragen zo bij aan de ontwikkeling van een gunstige darmmicrobiota17-19.


Figuur 4. Pre-, pro- en synbiotica, schematische weergave.

Prebotica:
Moedermelk bevat prebiotische vezels (‘human milk oligosaccharides’ (HMOs)), welke de darm onverteerd passeren en als substraat dienen voor de gunstige bacteriën.20 Prebiotica worden gefermenteerd in de dikke darm en stimuleren zo de groei van gezonde bacteriën, positieve veranderingen in productie van korte ketenvetzuren en de peristaltiek van de darm.21

Probiotica:

Moedermelk bevat gunstige bacteriën zoals bifidobacteriën, waardoor er een continue aanvoer is van gunstige bacteriën via de voeding.22

Synbiotica:
Prebiotische vezels en bacteriën in moedermelk werken samen als een natuurlijke synbiotica en hebben tezamen positieve effecten op het immuunsysteem van de zuigeling.

Dieetadvies bij KMA hypoallergene dieetvoeding met synbiotica

Indien wordt overgegaan op flesvoeding zal een speciale dieetvoeding voor zuigelingen worden voorgeschreven op basis van gehydrolyseerd (koemelk)eiwit of vrije aminozuren.

De nieuwste innovatie op gebied van hypoallergene dieetvoeding is het toevoegen van pre- en probiotica. Dit draagt bij aan een adequate dieetbehandeling van KMA en doet tegelijkertijd iets aan de dysbiose in de darm en ondersteunt zo de ontwikkeling van het immuunsysteem. De combinatie van pre- en probiotica staat ook wel bekend als synbiotica23. Juist die combinatie komt dichter bij de natuurlijke samenstelling van moedermelk en het werkt bovendien beter dan toevoegen van een component alleen.24

Pre,- pro- en synbiotica moduleren de darmmicrobiota

Klinisch onderzoek bij gezonde baby’s en prematuren laat zien dat specifieke prebiotische oligosachariden (GOS:lcFOS 9:1) een positieve invloed hebben op de samenstelling van darmmicrobiota. Ze stimuleren de groei van bifidobacteriën25 en verminderen de aanwezigheid van klinisch relevante pathogenen in de darm van kinderen26. Recente studies naar het effect van probiotica bij allergische kinderen laten zien dat probiotica de werking en functie van de darm ondersteunt.27,28 Deze resultaten suggereren dat het toevoegen van probiotica aan voeding de barrièrefunctie van de darm stabiliseert en zorgt voor een afname van gastro-intestinale symptomen bij kinderen met allergieën zoals KMA.

Meer recent onderzoek bij kinderen met KMA toont aan dat een voeding op basis van aminozuren (AAF) met een specifieke synbiotische mix (scFOS/lcFOS 9:1/B. breve M-16V) effectief allergische symptomen vermindert29,30 en zorgt voor een gunstiger samenstelling van de darmmicrobiota30. Ook ander onderzoek laat gunstige effecten op de darmmicrobiota zien. Kinderen met KMA die AAF krijgen met specifieke synbiotica (scFOS/lcFOS 9:1/B. breve M-16V) hebben een darmmicrobiota die meer in overeenstemming is met die van gezonde borstgevoede kinderen dan kinderen die AAF krijgen zonder synbiotica. Er is sprake van een verhoogd gehalte aan bifidobacteriën en een verminderd percentage van ‘volwassen’ clostridia (ER/CC)15. Dit effect was zichtbaar zowel na 8 als na 26 weken31.

Synbiotica (SYNEO™) doet meer voor de gezondheid

Naast het gunstige effect op de samenstelling van de darmmicrobiota15, 30-33, tonen klinische studies ook een potentiele rol voor pre- en synbiotica bij het terugdringen van infecties15, 30-31, verlichting bij gastro-intestinale klachten3,6,7, astma-gerelateerde symptomen8 en vermindering van atopisch eczeem31, 32, 35.

Figuur 5. Naast een gunstig effect op de darmmicrobiota draagt synbiotica potentieel bij aan positieve effecten op gebied van infecties, gastro-intestinaal, astma-gerelateerde klachten en atopisch eczeem.

Lees meer over SYNEO™ in relatie tot:

Klinisch onderzoek bij kinderen met KMA (n=71) laat verschillen zien tussen 2 studiegroepen (AAF met of zonder specifieke synbiotica scFOS:lcFOS 9:1/B. breve M-16V) met betrekking tot infecties en gebruik van medicatie voor infecties31. Het waren niet de primaire uitkomstmaten van de studie, maar er was wel sprake van significant minder gebruik van antibiotica (8,6% bij interventiegroep, 34,4% bij controlegroep, p=0,018). Deze uitkomsten suggereren een gunstig effect op het immuunsysteem. Interessant is dat vergelijkbare resultaten te zien zijn in een eerdere studie met AAF met een specifieke synbiotische mix (scFOS/lcFOS 9:1 blend/B. breve M-16V) (n=54)30. In dit onderzoek kwamen er significant minder infecties voor bij de interventiegroep (2%) dan bij de controlegroep (10%) (p=0,008). Ook was er in dit onderzoek een lager gebruik van antibiotica bij de interventiegroep (17%) in vergelijking met de controlegroep (34%) (p=0,049)30.

In klinische studies waarbij een groep zuigelingen met KMA dieetvoeding met synbiotica ontvingen werden minder episodes van droge ontlasting beschreven (OF: 0,20, 95% CI 0,08-0,50, P=0,001)33, ook de ouders meldden minder constipatie (P=0,01)33. In een andere studie33 werd na evaluatie van het medicijngebruik een lager percentage proefpersonen in de testgroep geregistreerd met medicatie voor ‘functionele GI-stoornissen' (test 4%, controle 18%; p = 0,029).

Onderzoek door Van der Aa et al. (2011) toonde een significant lagere prevalentie van zuigelingen met een piepende ademhaling aan in de synbiotische groep versus de placebogroep (13,9% vs. 34,2%, absolute risicoreductie (ARR) -20,3%, 95% CI -39,2% tot -1,5%, en 2,8% vs. 30,8%, ARR -28,0%, 95% CI -43,3% tot -12,5%, respectievelijk). Deze resultaten suggereren dat het Syneo-complex astma-achtige symptomen bij zuigelingen met allergie helpt te verminderen. Hiernaast was de prevalentie van het gebruik van astmamedicatie bij 1 jaar follow-up significant lager bij zuigelingen met allergie die een zuigelingenvoeding met toegevoegde synbiotica, B. breve M-16V en een scGOS/lcFOS-mengsel hadden gekregen, dan bij degenen die de placebo hadden gekregen. (5,6% vs. 25,6%, ARR) - 20,1%, 95% CI (35,7% tot 4,5%).

Hoewel onderzoek door Chua et al (2017)32 niet bedoeld was om een klinisch eindpunt als primair resultaat te meten, lieten de onderzoeken een significant lagere incidentie van huidaandoeningen zien, met name eczeem bij zuigelingen die voeding met synbiotica kregen. In een ander onderzoek (Van der Aa, 2010)33, in de subgroep van zuigelingen met IgE-geassocieerde KMA (n= 48) was de SCORAD-scoreverbetering significant groter in de synbioticumgroep dan in de placebogroep op week 12 (18,1 vs. 13,5 punten, P= 0,04). Er was geen verschil in SCORAD-scoreverbetering tussen de synbiotische en de placebogroep.

In recent onderzoek door Fox et al (2019)31 was het gebruik van dermatologische medicatie bij zuigelingen met KMA significant lager in de test dan de controlegroep in week 26. Test = 17,1% (6); Controle = 45,7% (16); P=0,019. De verschillen waren ook zichtbaar in de subcategorieën 'verzachtende crèmes' en 'antischimmelmiddelen'.

Al deze resultaten verdienen nader onderzoek naar de toepassing van synbiotica in flesvoeding voor kinderen met KMA.

Download de Whitepaper

En lees meer over de ondersteuning van de darmmicrobiota met behulp van synbiotica en hoe zij helpen bij bescherming tegen infecties.

Bekijk hier onze webinars over allergy

NEOCATE SYNEO™

Lees meer over Neocate SYNEO™: De énige aminozuurvoeding met synbiotica

Referenties

  1. Fiocchi A, et al. World Allergy Organizati on (WAO) Diagnosis and Rationale for Acti on against Cow’s Milk Allergy (DRACMA) Guidelines. Pediatr Allergy Immunol 2010: 21 (Suppl. 21): 1–125.
  2. Vandenplas, Y, et al. Treatment of Cow’s Milk Protein Allergy. Pediatr Gastroenterol Hepatol Nutr, 2014. 17(1): p. 1–5.
  3. Wood RA. The natural history of food allergy. Pediatrics 2003; 111(6 Pt 3):1631–1637.
  4. Prescott SL. Early-life environmental determinants of allergic disease and the wider pandemic of inflammatory noncommunicable diseases. Journal of Allergy and Clinical Immunology 2013; 131(1): 23.
  5. Kim BJ, et al. Environmental changes, microbiota and allergic diseases. Allergy, Asthma & Immunology Research. 2014; 6(5): 389–400.
  6. Azad MD, et al. Impact of material intrapartum anti biotics, method of birth and breastfeeding on gut microbiota during the first year of life: a prospective cohort study. BJOG. 2015.
  7. Vighi G, et al. Allergy and the gastrointestinal system. Clinical and Experimental Immunology, 153 (Suppl. 1): 3–6.
  8. O’Hara A, Shanahan F. The gut flora as a forgotten organ. EMBO reports, vol 7, No 7. 2006.
  9.  Carding S, et al. Dysbiosis of the gut microbiota in disease. Microbial Ecology in Health & Disease 2015, 26: 26191.
  10. Alexander DD, et al. Partially hydrolyzed 100% whey protein infant formula and reduced risk of atopic dermatitis: a meta-analysis. J Pediatr Gastroenterol Nutr, 2010. 50(4): 422–430.
  11. Canani RB et al. (2016) ISME J. 10(3):742-750.
  12. Ling Z et al. (2014) Appl Environ Microbiol. 80(8):2546-2554.
  13. Thompson-Chagoyan OC et al. (2010) Pediatr Allergy Immunol. 21(2p2):e394-e400.
  14. Candy DCA et al. (2018) Pediatr Res. 83(3):677-686.
  15. Hamosh M et al. (2001) Pediatr Clin North Am. 48(1):69-86.
  16. Newburg DS et al. (2000) J Pediatr Gastroenterol Nutr. 30 Suppl 2:S8-17.
  17. Martin R et al. (2010) Benef Microbes 1(4):367-382
  18. Weng M et al. (2013) J Dev Orig Health Dis. 4(3):203-214.
  19. Walker WA, et al. Breast milk, microbiota, and intestinal immune homeostasis. Pediatr Res, 2015; 77(1–2): 220–228.
  20. Moro G, et al. Dosage related bifidogenic effects of galacto- and fructooligosaccharides in formula–fed term infants. J Pediatr Gastroenterol Nutr, 2002; Mar; 34(3): 291.
  21. Bergmann H, et al. Probiotics in human milk and probiotic supplementation in infant nutrition: a workshop report. Br J Nutr, 2014; 112: 1119–1128.
  22. Gibson GR et al. (1995) J Nutr. 125(6):1401-1412.
  23. Shamir R et al. (2015) John Wiley and Son.
  24. Knol J et al. (2005) J Pediatr Gastroenterol Nutr. 40(1):36-42.
  25. Knol J et al. (2005) Acta Paediatr. 94(0):31-33.
  26. Majamaa H, et al. Probiotics: a novel approach in the management of food allergy. J Allergy Clin Immunol, 1997; 99: 179–185.
  27. Rosenfeldt V, et al. Effect of probiotics on gastrointestinal symptoms and small intestinal permeability in children with atopic dermatitis. J Pediatr, 2004; 145: 612–616.
  28. Harvey BM et al. (2014) Pediatr Res. 75(2):343-351.
  29. Burks AW et al. (2015) Pediatr Allergy Immunol. 26(4):316-322.
  30. Fox AT. et al. (2019) Clin Transl Allergy. 9(1):5.
  31. Chua MC, et al. (2017) J Pediatr Gastroenterol Nutr. 65(1):102–106.
  32. Van Der Aa LB, et al. (2010) Clin Exp Allergy. (40):795–804.
  33. Nutricia, Tenuto Study, Abstract submitted.
  34. Abrahamse-Berkeveld M, et al. (2016) J Nutr Sci. 5:e42.
  35. Harvey BM, et al. (2014) Pediatr Res. 75(2):343–351.